Gemzenkruid is een kruid of een in het wild levende plant, zo u wilt. De naam heeft te maken met de bruinrode kleur, die de vacht van een gems (Rupricapra rupricapra) in de zomer heeft. In tegenstelling tot de gems die in troepen in het hooggebergte van Europa leeft, groeit gemzenkruid (Crepis aurea)in eenzame pollen op zwak zure tot neutrale grond. De plant is een aardige bloeier voor een rotstuin.
Het gemzenkruid of de runderbloem behoort tot de Asteraceae, waarvan enkele soorten tot de korfbloemigen worden gerekend.
Gemzenkruid (Crepis aurea) is een submediterrane plant uit het gebergte |
---|
Alle kroonbladjes van de bloem zijn tongvormig en meestal vijftandig. De bladen van deze groep zijn min of meer omgekeerd eivormig tot lancetvormig en gelobt. Door het blad af te breken komt melksap vrij. De bladen van het gemzenkruid staan vlak boven de grond in rozetvorm. De bloemstengels zijn bladloos en tot 30 centimeter hoog. Het kruid bloeit van mei tot en met september met oranjerode tot vuurrode bloemen. Na de bloei verschijnen er geribbelde zaden met witte, harige pluizen.
Het gemzenkruid groeit in de Alpen, Jura, Apenijnen tot in Noord-Griekenland en Klein-Azië. Het is een overblijvende plant, die in pollen in weiden, blauwgraslanden en ook tussen steenstort op een hoogte van circa 2900 meter in de bergen groeit.
Van het geslacht Crepis komen de soorten Crepis capillaris en Crepis biennis voor. Van Crepis capillaris kunnen de bloemstengels tot 75 centimeter hoog worden. Het is een vrij veel voorkomende soort, die ook in ruigtevegetaties in Nederland te zien is. De bloemkleur is oranjegeel en de bloeiperiode is van juni tot in september. Crepis biennis bloeit van mei tot in augustus met stengels tot een meter hoog. De bloemkleur is felgeel. De bladen van deze soort zijn lancetvormig en diep gelobt. Deze soort komt in heel Europa van nature voor op voornamelijk geroerde en puingrond.