Sporenplanten vermenigvuldigen zich zonder bevruchting met behulp van bloemen. Ze brengen ook geen zaden voort.
Baardmos (Usnea species) is vooral in bos met een vochtig klimaat aanwezig |
---|
Ze vermeerderen zich meestal met behulp van sporen. Wieren, algen, korstmossen, lever- en bladmossen, varens, paardestaarten en wolfsklauwen behoren tot de sporenvormers (Cryptogamen). Hoewel we in de tuin niet zo gediend zijn van mos en in een vijver zeker niet van algen en wieren, schitteren ze in de natuur als bodembedekker, hangend aan takken of bedekking van stammen.
Tot de sporenplanten (Cryptogamae) behoren veel families en geslachten. Elk hiervan heeft een ongekende hoeveelheid soorten. Vandaar dat sporenplanten gemakshalve zijn onderverdeeld in afdelingen: loofplanten (Thallophyten), mosplanten (Bryophyten en vaatcryptogamen (Pteridophyten. Elk van de afdelingen is onderverdeeld in klassen:
* tot de Thallophyten behoren wieren en algen (Algae), zwammen ((Fungi) en korstmossen (Lichenes).
* de Bryophyten bestaan uit levermossen ((Hepaticae) en bladmossen (Musci).
* de Pteridophyten bestaan uit varens (Filices), paardestaarten (Equisetaceae) en wolfsklauwen (Lycopodiaceae).
De loofplanten uit de klasse hebben geen duidelijk aanwezige stengels, bladeren en wortels. Mosplanten hebben meestal wel bladen en stengels maar geen wortels. De vaatcryptogamen hebben al die kenmerken wel.
Elandgeweimos (Cladonia foliacea var. alcicornis) groeit op schrale zandgronden. Het loof is grijs tot grijsgroen van kleur. Als je erover loopt, knappert het zo lekker onder je voeten. Het is een korstmos, dat veel gebruikt wordt in bloemstukjes. Het behoort tot de lievelingskost van rendieren. In het arctische klimaat komt het mos vrij veel voor. Een typisch korstmos voor min of meer vochtige en licht beschaduwde plaatsen in bossen. Het is een indicator van een schoon milieu.
Elandgeweimos is grijs van kleur |
Haarmos is algemeen in bossen |
Kussentjesmos vormt bolvormige kussens |
---|
Haarmos (Polytrichum commune) groeit op beschaduwde en vochtige plaatsen in bossen op zure zandgronden. Het is een bladmos en kan een enorme oppervlakte bedekken. Leken zien het mos nog wel eens aan voor jonge heideplantjes. De structuur van de stengels en de bladen lijkt er ook wel wat op. Het mos heeft geen echte wortels. Het is van groot belang om de bovenlaag van het bos vooral vochtig te houden, zodat de verdamping wordt geremd. Zaden (den en spar) kunnen door het goede vochtgehalte heel goed kiemen tussen het mos. Het mos kan tot twintig centimeter hoog worden.
Kussentjesmos (Leucobryum glaucum) is een bladmos en kan tot vier centimeter hoog worden. In Engeland kent men het onder de naam ‘white fork moss’. De naaldvormige bladen worden witgelig in tijden van droogte. Normaal zijn de bladen grijsgroen. De kussens kunnen gemakkelijk losraken van de grond. Naarmate het mos ouder wordt, sterft het centrum af.
Steenkorstmos is schitterend van kleur |
---|
Dit mos groeit op vochtige bosgrond en vochtige veengronden of in gebieden met een hoge luchtvochtigheid.
Steenkorstmos (Xanthoria pariëtina) is één van de bekendste korstmossen op aarde. Vooral op rotsen en gesteenten langs kusten, op muren en tot hoog in de Alpen komt het kleurrijke mos voor. Het loof van dit korstmos is feloranje of geel. Het loof lijkt op schelpen en is iets gedraaid van vorm.
Boomkorstmos groeit alleen in een uiterst schoon milieu |
---|
Behalve op steen groeit het mos ook op boomstammen.
Boomkorstmos (Parmelia caperata) bestaat uit lapjes van grijs, rondachtig loof. Alleen in gebieden die niet te lijden hebben van luchtverontreiniging groeit dit korstmos. Op de uiteinden van het loof vormen zich bruine, platte sporen. Vooral op vochtige beschaduwde stammen hecht dit mos zich. In goede omstandigheden kan een stam er plaatselijk mee zijn begroeid.
Gewoon steenmos (Ramalina siliquosa) groeit zowel in de nabijheid van de zee als in de Alpen. Het draadvormige loof is grijs van kleur. Dit korstmos schuwt een beetje zout water niet, maar komt in hoofdzaak boven de vloedlijn voor. Sporen worden gevormd langs de draadvormige bladen. In Nederland komt gewoon schorsmos voor (Ramalia farinacea). Dit groeit uitsluitend op boomschors.
Gewoon steenmos groeit op stenen en rotsen |
Rood bekermos heeft rode vruchtschijfjes |
---|
Rood bekermos (Cladonia coccifera) groeit op heide en in naaldbossen. Dit korstmos is wijd verspreid en algemeen voorkomend. Het spreidvormig groeiende loof is grijsgroen van kleur. Aan de toppen van omhoog gegroeid loof komen felrood gekleurde sporenvormende vruchtlichamen.
S p o r e nBij korstmossen bestaat het loof (Thallus) uit samengevlochten zwamdraden met veel ééncellige wieren. Korstmossen hebben voornamelijk schotelvormige verdikkingen langs of op het einde van het loof. Dit zijn de voortplantingsorganen. Hieruit komen weer zwamdraden te voorschijn. Ook vermeerderen korstmossen zich met sorediën, die uit een zwam en wierdraad bestaan. De sporen worden verspreid door water en wind. Levermos bestaat uit plat loof of dichtbebladerde steeltjes. Sporen staan op korte of lange doorzichtige steeltjes. De sporen zijn gewoonlijk zwart tot zwartbruin. Bolvormige organen (antheridiën) staan op steeltjes en brengen zwermdraden (spermatozoïden) voort. Deze bevruchten op hun beurt een eicel (archegonie), die in een sporendoosje (sporangie) zit. Bladmos heeft ook gesteelde sporendoosjes, waarin de bevruchte eicel kan rijpen. Ook hier spelen archegonie en antheridium een belangrijke rol in de vorming van een spore. De sporendoosjes zijn met een dekseltje afgesloten. Alleen bij droog weer, als de sporen rijp zijn, kan het dekseltje eraf springen. Vanaf dat moment kunnen sporen vrijkomen. Uit de spore ontstaat eerst een voorkiem (protonema), waaruit later knoppen – de eigenlijke mosstengeltjes – groeien. |