Dahlia’s zijn niet echt uit de Nederlandse tuin verdwenen. Sommige tuinliefhebbers vinden het een verschrikkelijk gewas; anderen houden hem vooral voor de vaas. Dahlia’s zijn niet echt uit de Nederlandse tuin verdwenen. Sommige tuinliefhebbers vinden het een verschrikkelijk gewas; anderen houden hem vooral voor de vaas. Er zijn heel wat variëteiten dahlia’s. Zo zijn er enkelbloemige die klein van stuk zijn, maar ook die pompeus grote en aandacht trekkende bloemen maken.
De middenweg is er ook.
De betrekkelijk klein van stuk blijvende mignon- en pompondahlia’s vormen een groep, die in een kleine of middelgrote tuin nog best een plekje kan verwerven. Voor grote tuinen met brede bloemperken kunnen best de monstrueuze grootbloemige decoratieve en cactusdahlia’s worden toegepast. Aan het gamma van kleuren onder dahlia’s kan het weinige gebruik van deze plant niet liggen. Er is keuze te kust en te keur. Er zijn zo’n 20.000 variëteiten!
Zo in mei, wanneer de zon wat aan kracht wint, worden de lege plaatsen in bloemborders weer gevuld met éénjarigen. Per se hang- en stageraniums en daarbij gevoegd de bonte kleurschakering van petunia’s en het zacht oranje van Afrikaantjes. Probeer eens dahlia’s. De kleinblijvende variëteiten kunnen zelfs in grote potten tot volle bloei komen.
Herkomst en typenindeling van de dahlia
De dahlia is genoemd naar de Zweedse botanicus A. Dahl. In 1789 is de dahlia vanuit Mexico in Europa door de Spanjaard Francisco Hernadez ingevoerd. In het moederland bereiken de soorten wel een hoogte van 3 – 6 meter. Van nature groeien ze op de vochtige en koude noordkant van berghellingen. De Azteken gebruikten de knollen als veevoer. De oorspronkelijke soorten zijn onder meer Dahlia juarézii, Dahlia rosea en Dahlia coccinea. Wat er tegenwoordig te koop is, zijn allemaal zogenaamde hybriden, die worden samengevat onder de soortnaam Dahlia variabilis. De dahlia behoort tot de familie van de samengesteld bloemige (Compositae).
De bloemvormen lopen zeer uiteen. Daarom is een indeling gemaakt op deze vormen. De grondlegger van deze systeemclassificatie van Csizik is uiteraard Csizik. De indeling is gemaakt in 5 klassen, die weer onderverdeeld is in groepen.
De volgende klassen worden onderscheiden:
– decadahlia’s met de decoratief, cactus- en semicactusdahlia’s,
– hartdahlia’s met de pioenbloemige, de duplex- en boutondahlia’s,
– pompettedahlia’s met de pompon- en rosettedahlia’s,
– enkelbloemige dahlia’s met de mignon- en simplexdahlia,
– bizarrendahlia’s met de halskraag-, de anemoon- of narcisbloemige dahlia’s.
De naamgeving en beschrijving van planten is tegenwoordig zo goed dat u etiketten voldoende informatie aantreft over de grootte van de bloem en de hoogte van de plant. Een keuze is niet zo moeilijk te maken voor die hybride/variëteit, die het beste in de border of de kuip past.
Vermeerderen
Dahlia’s kunnen worden gezaaid. Dit is echter een lange weg en wat risicovol. Beter is het om ze te stekken of de knollen te scheuren. De meest toegepaste vermenigvuldiging is die van stekken. Is u dit te veel, dan kunt u beter planten of knollen kopen. Om stek te kunnen maken worden de knollen vanaf begin januari in een mengsel van 1/3 deel zand, 1/3 deel humusgrond en 1/3 deel turfmolm gelegd. In zuivere turfmolm kan ook. De knollen moeten ziektevrij en gaaf zijn. De juiste temperatuur moet wel 20 – 23 graden Celcius zijn om enig resultaat te krijgen. Na circa drie weken kunnen de eerste stekken gesneden worden.
De dahliakwekers verwijderen meestal deze eerste uitlopers, omdat ze moeilijk schijnen te wortelen. De tweede serie stekken is blijkbaar beter bewortelbaar. De stek wordt met een scherp mes vlak boven de knol afgesneden of wordt van de knol afgescheurd: ‘een stek met hieltje’. Met dat afscheuren gaat dan een deel van de knolhuid mee. Deze laatste methode zorgt voor het beste bewortelingsresultaat. Hoewel dahlia’s van stikstof houden, is het geven van een stikstofrijke kunstmestgift niet goed. Bij een teveel aan stikstof wordt er door de plant meer aan bladvorming gedaan in plaats van aan bloemvorming.
Gedurende de winter kunnen de knollen overwinteren op een koele (5 °Celcius) plaats, absoluut vorstvrij en wat toegedekt met vochtig turfmolm.